Veneuze trombose

Wat is een veneuze trombose?

Een trombose is het ontstaan van een bloedklonter in de bloedbaan. Dit kan voorkomen in een ader (vene) of in slagader (arterie).
De meeste aderlijke of dus veneuze trombosen ontstaan in de bloedcirculatie in het been. De  aanwezigheid van een klonter leidt tot een ontstekingsreactie van de ader of dus “flebitis”. Naar gelang de plaats van optreden, maken we een onderscheid tussen een “oppervlakkige veneuze trombose” en een “diepe veneuze trombose”.
Wanneer een stuk van dergelijke klonter loskomt, kan die met de bloedstroom in de longen terechtkomen. We spreken dan van een “longembolie”. Een longembolie kan levensbedreigend zijn.

Diepe veneuze trombose

Wordt ook diepe flebitis genoemd: er is sprake van een trombose in het diepe aderlijke systeem. Meestal bevindt de trombose zich in de bekkenader, de bovenbeenader of in een kuitader (zogenaamd trombosebeen). In dit geval zal de afvoer van het bloed naar het hart belemmerd worden waardoor een zwelling van het been ontstaat met vaak donkere tot paarse verkleuring. Kleine klontertjes kunnen afbrokkelen en meegevoerd worden naar het hart en de longen, in dit geval ontstaat een zogenaamde longembolie.
Het risico op een longembolie is bij een diepe veneuze trombose veel groter dan bij een oppervlakkige trombose. Een diepe veneuze trombose is dus potentieel wel gevaarlijk.

De oorzaak van een diepe veneuze trombose berust vaak op meerdere factoren. Enerzijds kan een vertraagde doorstroming aanleiding geven tot het ontstaan van klonters. Een dergelijke situatie ontstaat bij langdurige immobilisatie zoals bij een gips, langdurige vliegtuigreizen of bij bedlegerigheid, ….
Een beschadigde ader wand (na een recente operatie of bij wonden) is tevens een oorzaak voor het uitlokken van stolsels.
Anderzijds draagt een verhoogde stollingsneiging eveneens bij tot de vorming van trombosen. Dit kan een aangeboren of een verworven stollingsneiging zijn. Andere risicofactoren zijn obesitas, leeftijd, de pil, roken, kanker, …

De diagnose kan vermoed worden na het afnemen van een bloedtest (D-dimeren) en wordt bevestigd met een echografie.

De behandeling wordt best zo snel mogelijk opgestart, om het risico op een longembolie te beperken. De behandeling heeft als voornaamste doel vorming van nieuwe klonters tegen te gaan, omdat vooral deze verse klonters kunnen loskomen. Na verloop van 1 à 2 weken neemt dit risico af en zal het lichaam stilaan zelf de aanwezige klonters moeten oplossen. Dit proces kan verschillende maanden in beslag nemen. Soms verdwijnen de klonters volledig, soms blijven ze ten dele als een soort van littekenweefsel bestaan. Vermits dit een traag proces is, is het niet abnormaal dat pijnklachten maar traag verbeteren. Bloedverdunners kunnen worden toegediend onder de vorm van spuitjes (laag moleculaire gewichtsheparines) of tabletten. De duur van de behandeling is afhankelijk van de oorzaak, doch bedraagt meestal minstens 3 maanden. Als aanvulling op de behandeling worden steunwindels of -kousen voorgeschreven.