Medicatie: de grote groepen

De ziekte van Crohn en colitis ulcerosa zijn weliswaar verschillende ziekten, maar omdat het ontstekingsziekten zijn, kunnen ze beide worden behandeld met medicijnen die het afweersysteem beïnvloeden of onderdrukken. We overlopen hier kort de grote groepen medicijnen: corticosteroïden, mesalazine, thiopurines, methotrexaat en de zogenaamde biologische middelen, zoals infliximab, adalimumab en  vedolizumab.

Behandeling van chronische darmziekten met medicijnen wordt meestal in twee fasen gedaan: eerst wordt de ontsteking die er is, tot rust gebracht met een kuur van sterke medicatie (de inductiebehandeling), en vervolgens wordt een behandeling gegeven die de ontsteking rustig kan houden (de onderhoudsbehandeling).

De meeste patiënten krijgen de eerste medicatie voor hun chronische darmziekte als deze heel actief is, een inductiebehandeling dus. Meestal zijn dit corticosteroïden. Dat zijn sterke en brede ontstekingsremmers die vaak al binnen één tot twee weken effect hebben. Het nadeel van corticosteroïden is de bijwerkingen. Op zich is dat niet zo erg bij een stootkuur, maar bij langdurig gebruik zijn de bijwerkingen zo ernstig dat corticosteroïden niet in aanmerking komen voor een onderhoudsbehandeling. Gevreesde neveneffecten bij langdurig corticosteroïdengebruik zijn het opzwellen van het gelaat en de romp door verandering van de vetverdeling en vochtophoping, slapeloosheid en acne. Verder treden niet zelden botontkalking op, cataract (staar) van de ooglens en een veranderde stofwisseling, die de kans op suikerziekte groter maakt.

Bij patiënten met colitis ulcerosa is mesalazine, ook wel 5-ASA genaamd (vb. Pentasa, Colitofalk), vaak de eerste inductie- en onderhoudsbehandeling. Voor de ziekte van Crohn is niet in grote studies aangetoond dat mesalazine werkt. Mesalazine werkt lokaal op het ontstoken darmslijmvlies, en de vorm waarin het wordt ingenomen (pillen, zakjes met poeder/korrels, zetpillen of klysma’s) hangt daarom af van de plaats van de ontsteking.

De tweedelijns onderhoudsbehandeling voor zowel de ziekte van Crohn als colitis ulcerosa bestaat in thiopurines, zoals azathioprine of mercaptopurine (vb. Puri-Nethol, Imuran). Deze middelen worden in zeer hoge dosering ook gebruikt om kanker te behandelen. Bij chronische darmziekten worden veel lagere doseringen toegediend, met als doel het afweersysteem te onderdrukken. Thiopurines werken pas na zes tot twaalf weken, dus vaak moeten patiënten nog een poosje corticosteroïden nemen terwijl ze al met het thiopurine begonnen zijn. Tijdens deze eerste weken moet er ook gecontroleerd worden of de patiënt wel tegen het middel kan; bij sommige mensen ontsteekt de lever, of neemt de aanmaak van bloedlichaampjes af en moet het medicijn soms gestopt worden. Thiopurines veroorzaken die eerste weken ook vaak misselijkheid, maar dit is meestal maar tijdelijk.

Een alternatief voor de thiopurines is methotrexaat, een ander middel uit de kankerbehandelingen, dat ook voor reuma wordt gebruikt. Methotrexaat wordt toegediend als wekelijkse injectie. Het middel werkt doorgaans sneller dan thiopurines. Nevenwerkingen zijn ook misselijkheid en soms leverstoornissen. Het middel wordt daarom altijd gecombineerd met foliumzuur. Methotrexaat mag absoluut NIET worden gebruikt tijdens de zwangerschap.

Als chronische darmziekten niet voldoende reageren op de “klassieke” medicijnen zoals boven vermeld, worden de zogenaamde ’biologische’ middelen ingezet. Dit zijn meestal antilichamen, die ontstekingseiwitten binden en inactief maken.

Het oudste middel uit deze groep is infliximab (vb. Remicade, Remsima, Inflectra, Flixabi), dat via een infuus gegeven wordt en het ontstekingseiwit TNF bindt. Infliximab werkt als inductiebehandeling en ook als onderhoudstherapie. Mogelijke bijwerkingen zijn allergische reacties tijdens of na de infusen, en een grotere gevoeligheid voor verkoudheid en griep. Infliximab wordt bijna altijd gecombineerd met thiopurines of methotrexaat.

Adalimumab (vb. Humira) is een anti-TNF-antistof die grotendeels dezelfde werking als infliximab heeft, maar patiënten kunnen dit middel zelf met een injectie toedienen. In dezelfde categorie bestaat ook golimumab, een middel dat enkel wordt voorgeschreven voor colitis ulcerosa.

Een biologisch medicijn uit een andere klasse is vedolizumab (vb. Entyvio), een antilichaam dat afweercellen bindt die vanuit de bloedsomloop naar het darmslijmvlies gaan. Vedolizumab voorkomt dus dat er nieuwe afweercellen bijkomen in de darm.

Het nieuwste biologische middel, dat alleen geregistreerd is voor de ziekte van Crohn, is ustekinumab (vb. Stelara), wat een onderdeeltje (p40) van twee ontstekingseiwitten (namelijk Interleukine 12 en 23) bindt. Het medicijn wordt toegediend via een infuus, gevolgd door injecties.

Doordat de ernst van een IBD meestal schommelt in de loop van de jaren, krijgen patiënten vaak met veel verschillende medicijnen te maken. Ook worden er in een hoog tempo nieuwe medicijnen ontwikkeld, zodat in de komende jaren de medicamenteuze behandeling van chronische darmziekten hopelijk steeds beter zal worden. De meest beloftevolle ‘nieuwe’ medicijnen zijn de Jak-inhibitoren (snelwerkende immuunonderdrukkende pilletjes) en S1P-receptor-inhibitoren, die ontstekingscellen uit de darm ‘gevangen’ houden in de lymfeknopen.

bron: Alles over chronische darmziekten, D'Haens G. en Vermeire S., Lannoo (2017)