Wat zijn nierstenen?

Anatomie

Stenen in de nieren zelf veroorzaken meestal geen pijn. Het is pas op het moment dat de steen migreert in de smallere urineleider (ureter) dat de steen een obstakel kan vormen voor de afvoer van de urine. Op de plaats waar de urineleider uit de nier vertrekt (pyelo-ureterale junctie), over grote bloedvaten in de onderbuik kruist en op de plaats waar de urineleider in de blaas overgaat (vesico-ureterale junctie) blijven de meeste stenen steken. Eenmaal de steen zich in de blaas bevindt, wordt de steen meestal pijnloos uitgeplast. De pijn kan nadien nog enkele dagen aanhouden door zwelling van de urineleider.
Nierstenen zijn zeer divers in kleur, vorm en samenstelling. De grote meerderheid van de stenen (ongeveer 80 percent) zijn calcium houdend. Ongeveer 10 percent van de nierstenen bevat vooral urinezuur of een mengeling van urinezuur en calcium. De overige 10 percent zijn gerelateerd aan bepaalde urineweginfecties die veroorzaakt worden door een bepaalde groep van bacteriën (bv. struvietstenen). Daarnaast zijn er nog enkele zeldzame afwijkingen. Tot die groep behoren de erfelijke aandoeningen (bijvoorbeeld cystinurie), en stenen veroorzaakt door bepaalde medicaties.
Morfologisch onderzoek en een analyse van de niersteen met infrarood spectroscopie maken een classificatie in 6 klassen en 22 onderklassen mogelijk. Het kennen van de precieze samenstelling en classificatie van een niersteen, maken dat er een gerichte behandeling en/of preventieve maatregelen aan kunnen gekoppeld worden. Het is daarom belangrijk om een steen niet zomaar weg te gooien, maar hem steeds mee te brengen naar de raadpleging.


Niersteenclassificatie

Klasse I en Klasse II CALCIUMOXALAAT
Dit soort stenen komt het meest frequent voor (80%). Calciumoxalaat stenen komen in twee vormen voor: calcium oxalaat monohydraat (whewelliet) en calcium oxalaat dihydraat (weddeliet). De eerste vorm is zeer sterk gebonden en dus moeilijk te breken. De tweede vorm is niet zo hard, omdat de verbinding tussen calcium en oxalaat niet zo sterk is.

Klasse III URINEZUUR en URAAT
Deze stenen worden gevormd door de afbraakproducten van het proteïnemetabolisme en bij bepaalde ziektes die de urine teveel aanzuren (lage pH). De normale pH van urine bedraagt ongeveer 6, en wanneer de pH onder dit niveau daalt, stijgt de kans op urinezuurstenen. Personen met een goiter (schildklieraandoening), lymfoom of onder chemotherapie voor een maligniteit, hebben een verhoogde kans om dit type stenen te krijgen. Deze stenen zijn radiolucent en dus niet zichtbaar op de klassieke RX-foto. Op CT-scan zijn ze wel zichtbaar.

Klasse IV CALCIUMFOSFAAT
Struvietstenen - Dit type stenen zijn infectiestenen, aangezien ze ontstaan ten gevolge van een chronische urinewegontsteking. De samenstelling is magnesium ammonium fosfaat. De meest frequente veroorzakende bacterie zijn van Proteus, Klebsiella, Serratia of Providencia-soort. Deze bacteriën kunnen ureum in de urine splitsen in ammonium en zo de urinaire pH (zuurtegraad) doen dalen. Deze stenen kunnen zeer groot worden en uitbreiden naar elk deel van de nier en zo een koraalsteen vormen. De behandeling is soms moeilijk gezien de grootte en de complexe samenstelling.

Klasse V CYSTINE
Dit zijn zeldzame stenen en komen voor in een erfelijke vorm volgens een autosomale recessief patroon. Ten gevolge van een abnormaal aminozuur (= bouwsteen voor eiwitmetabolisme) transport (van cysteïne, ornithine en arginine), is er een excessieve excretie van cystine in de urine. De andere twee aminozuren lossen beter op in urine en vormen geen stenen. De cystine-molecules vormen een hechte disulfide binding, zodat ze moeilijk met ESWL (niersteenvergruizing) kunnen behandeld worden. Veelal is een laserbehandeling nodig. De medische behandeling om cystine stenen te voorkomen bestaat erin om de disulfide binding te verbreken en zo de cystinemoleculen beter oplosbaar te maken in de urine. Dit doen we met behulp van medicatie.

Klasse VI PROTEINE
Bepaalde medicatie kan nierstenen uitlokken. Indinavir (behandeling van HIV) kan stenen vormen die radiolucent zijn (niet zichtbaar op klassieke RX) en soms zelfs moeilijk zichtbaar op CT-scan. De afbraakproducten van bepaalde medicatie zoals sulfaat, salicylaat en triamterene (een diureticum) kunnen ook stenen vormen.