Indicaties skeletscintigrafie

1. DEGENERATIEF GEWRICHTSLIJDEN

Osteoartrose of degeneratief gewrichtslijden  is één van de frequentste oorzaken  van chronische gewrichtspijn.  Artrose wordt vaak als ‘slijtage’ afgeschilderd, wat eigenlijk niet correct is. Bij artrose verandert de structuur van het kraakbeen, bij slijtage niet. Een woord als slijtage wekt ook ten onrechte de indruk dat er niets aan te doen is.

De botscintigrafie maakt het mogelijk om ‘actieve’ degeneratieve letsels bij patiënten met poly-osteoartrose op te sporen. Dit wil zeggen dat het niet, zoals de structurele beeldvorming, alle degeneratieve letsels in het licht stelt, doch enkel die degeneratieve haarden die op dat ogenblik de pijn veroorzaken en dus ‘actief’ zijn.

De graad van tracer-uptake is vaak evenredig met de ernst van de aandoening.

De botscintigrafie geeft het aandeel  van ‘actieve osteo-artrose’ weer bij chronische pijn-patiënten.

Het  laat toe de pijnpunten exact te lokaliseren, en te differentiëren bij:
- bvb laaglumbaal – SIG – heup
- bvb facet –discartrose – artrose costovertebrale junctie

Hierdoor is  een meer gerichte therapie mogelijk bij poly-osteoartrose patiënten: facetinfiltratie, SIG-infiltratie, infiltratie bij bursitis heup, heupprothese, …

2. INFLAMMATOIR GEWRICHTSLIJDEN

Rheumatoïde artritis en aanverwante poly-artritiden, seronegatieve spondylartropathie en aanverwanten, costochondritis (syndroom van Tietze),  SAPHO syndroom ,…

Bij een standaard radiografie is er een morfologische evaluatie. Botscintigrafie zal helpen bij differentieel diagnose, om exacte plaats van pijn te lokaliseren en om de activiteit en uitgebreidheid van de aandoening te evalueren.

3. ONVERKLAARDE POLY-ARTHRALGIE / POLYMYALGIE

Vage poly-articulaire klachten en polymyalgieën, chronische rugpijn, bekkenklachten en ter uitsluiting van onderliggende botpathologie. Een negatieve botscan sluit onderliggende botpathologie uit. Soms ontdekt men ook onverwachte afwijkingen zoals occulte fracturen, indeukingsfracturen, metastasen van onbekende oorsprong, enthesopathie, …..

4. (LAGE) RUGPIJN

Patiënten met chronische (lage) rugpijn waarbij na klinische evaluatie en standaard radiografie discuspathologie of andere duidelijke wekedelen pathologie werd uitgesloten.

Hierbij kan op de skeletscintigrafie bevestigd / uitgesloten worden:
- ‘actieve’ osteo-artrose: facetartrose, discartrose, osteophytose, Schmorlse nodules,…
- 'actieve’ spondylolyse. Enkel spondylolysis die op skeletscintigrafie aantekenen zijn actief en dus verantwoordelijk voor de lage rugpijn
- ‘recente’ indeukingsfractuur: deze worden vaak gemist bij initiële screening met structurele beeldvorming daar indeukingsfractuur niveau boven of onder het  RX/CT niveau
- metastasen  als toevallige vondst
- M. Paget

Facetsyndroom:
Selectie van patiënten die in aanmerking komen voor infiltratie van de facetgewrichten:
een negatieve skeletscintigrafie heeft een hoge negatieve predictieve waarde.
facetinjectie heeft enkel succes bij een positieve skeletscintigrafie.
bij een vermeend facetsyndroom wordt in 30% andere pathologie vastgesteld.

Failes back surgery
Bij blijvende pijn na heelkundige ingreep (fusie) thv de wervelzuil.     
SPECT –CT opname vereist voor zowel anatomische als functionele informatie.
Hierbij kan bevestigd / uitgesloten worden:
- loslating osteo-synthese materiaal
- materiaalbreuk
- ingroei botenten
- ontstaan van degeneratieve veranderingen boven / onder niveau van heelkunde omwille van gewijzigde anatomie.

5. OVERUSE LETSELS

Achilles tendinitis
Verhoogde uptake thv de insertieplaats van de achillespees op het os calcaneum.

Fasciitis plantaris / hielspoor
Insertietendinopathie van de fascia plantaris of hielpijn.
Op SPECT-CT is er een typisch focale uptake thv de tuberositas van het os calcaneum. Mogelijkheid om te differentiëren tussen metabool actief en niet-actief hielspoor door middel van SPECT-CT.

Shin splint
Tibiaal stress syndroom bij lopers (kuitpijn posteromediaal)  met tendineuse oorzaak en mogelijkheid om onderliggende stressfractuur tibia uit te sluiten.

Osteitis pubis en insertietendinopathie thv het os pubis
Insertieplaats van de adductoren bij lopers en voetbalspelers.

Bursitis thv de trochanter major
- Bij sporters (m. gluteus insertie).
- Bij vrouwen van middelbare leeftijd met overgewicht.

Osgood Schlatter
Chronische ontsteking van de patellapees-insertie thv de tuberositas tibiae.

Osteochondritis dissecans
Necrose van subchondraal bot, meestal thv mediale femurcondyl of talus

6. TRAUMA

Opsporen van occulte fractuur bij negatieve of twijfelachtige RX na een  acute fractuur (m.a.w. de klassieke fractuur na val of ongeval):
Bepaalde moeilijke lokalisaties op RX:  rib, sternum, pelvis, vertebra, kleine botten (calcaneus, scaphoïd, …).      
Bij multitrauma: whole-body scintigrafie geeft vaak bijkomende foci aan
Bij geriatrische / osteoporotische patiënt na val: whole-body scintigrafie geeft vaak bijkomende foci aan of onverwachte lokalisatie (pijn lumbaal bij indeukingsfractuur dorsaal, pijn bij steunname: fractuur thv voet met normale RX heup, …).
Ter bepaling of de wervel indeukingsfractuur gevisualiseerd op RX oud of recent is.
Bij vermoeden van kindermishandeling.

Opsporen van stress-fracturen (RX is meestal negatief)
Fatigue-fractuur: abnormale stress op normaal bot. ◦tibia, voornamelijk bij sporters
◦tarsus, vooral metatarsaal: na lang stappen (march fracture)

Insufficientie-fractuur:  gewone stress op abnormaal bot (vb bij osteoporose). Niet verplaatste fractuurtjes. Vaak directe diagnose aan de hand van SPECT-CT.
◦wervel: indeukingsfractuur
◦pelvis: sacrum, os pubis,
◦heup
◦rib

Opsporen van een  spondylolysis / spondylolisthesis bij radiologisch occulte gevallen  en ter bepaling van de metabole activiteit van de spondylolysis.
stressfractuur van het pars interarticularis van een wervel, vaak  thv L4-L5. Bij kinderen en jongeren of bij ouderen op een vergevorderde facetartrose.
Met SPECT-CT kan gezien worden of de hot spot (metabool actieve zone) gelegen is ter hoogte van het facetgewricht dan wel ter hoogte van de lysis.

7. POST-TRAUMA

COMPLEX REGIONAAL PIJN SYNDROOM (CRPS – Südeck -algoneurodystrofie)

Ter bevestiging van de diagnose. Negatieve botscintigrafie sluit een CRPS uit.

-  Indien botscintigrafie positief voor CRPS, best aan te vullen met HSA-scintigrafie als basis voor verdere evaluatie therapie-respons.

EVALUATIE FRACTUUR HELING

Ter bepaling leeftijd van fracturen: oudere versus recente fractuur, vb bij een wervelindeukingsfractuur.

Bij blijvende pijn na fractuur:
opsporen van verwikkeling van de heling en dit ten gevolge van allerlei oorzaken: doorbloedingsstoornissen, infectie, onvoldoende fixatie OS-materiaal, myositis ossificans….
opsporen van zones van botstress secundair aan de veranderde statiek post-trauma: vb. verhoogde botstress of stressfractuur rechtervoet na breuk linkervoet, …
bij  indeukingsfracturen: verdere indeuking, nieuwe indeukingsfractuur, ontstaan van facet- of discartrose niveau boven of onder indeukingsfractuur, ….

AVASCULAIRE NECROSE

Oorzaken:

Osteonecrose tgv ischemie na trauma, bestraling, corticotherapie, alcoholisme, hemoglobinopathie (sickle cell anemia), niertransplant, spontane (idiopatische) osteonecrose...

Localisaties:
- de heupkop bij volwassenen 
- het os lunatum, os scaphoïdeum,  os naviculare, os talus (voornamelijk na trauma)
- de knieën (osteochondritis dissecans, ideopatisch)
- de heup bij kinderen: Legg-Calve-Perthes

8. METABOLE BOTAANDOENINGEN / VERHOOGDE ALKALISCHE FOSFATASE

De diagnose van een metabole botaandoening, louter gesteld op klinische en radiologische bevindingen is vaak moeilijk. Botscintigrafie is vrij aspecifiek doch vrij gevoelig voor het opsporen van metabole aandoeningen. Bij vermoeden op een metabole botaandoening of bij verhoogde alkalische fosfatase, is een botscintigrafie dan ook  aangewezen voor het vroegtijdig diagnosticeren of uitsluiten van de ziekte. Met SPECT-CT opnames is vaak verdere specificatie van de ‘ scintigrafische hot spots’ mogelijk.

Vb: M. Paget, osteomalacie, hyperparathyroïdie, renale osteodystrofie,…

9. OPVOLGING BIJ HEUP- en KNIEPROTHESEN

Verwikkeling bij prothesen:
- loslating
- infectie
- heterotope botvorming

Belangrijk hierbij is de evolutie op te volgen. Eventueel kan als referentie of basislijn een botscintigrafie in temporo non suspecto: 9 – 12 maand na iedere plaatsing gebeuren.

10. INFECTIEUZE BOTAANDOENINGEN

Negatieve botscintigrafie sluit infectie uit.
Positieve botscintigrafie heeft een lage specificiteit, SPECT-CT opnames verhoogt de specificiteit. Soms wordt onderzoek aangevuld met leucocytenscintigrafie voor het perifere skelet en een galliumscintigrafie voor het axiale skelet voor verdere specificatie.

11. BOTMETASTASEN

Tumoren die naar het bot metastaseren:
- prostaat, borst, long, schildklier en nier
- blaas en uteriene tumoren minder frequent

Botscintigrafie bij staging (steeds bij hogere stadia en bij lagere stadia als basis-scintigrafie) alsook in de follow up: bij botpijn, bij verhoogde alkalische fosfatase, bij stijging van de tumormerker en in kader van evaluatie van therapierespons.

NB Standaard radiografie is minder sensitief en minder praktisch  (niet steeds volledig lichaam).

12. PRIMAIRE  BOTTUMOREN

MALIGNE BOTTUMOREN
Beperkte rol van botscintigrafie: vaak toevallige vondst.
Lokale staging: MRI / PET
Voor botmetastasen op afstand: botscintigrafie / PET
Vb: osteoblastoom,osteosarcoma, chondrosarcoma, Ewing sarcoom

BENIGNE BOTTUMOREN
Belangrijkste voorbeeld: Osteoïd osteoom: negatieve botscan sluit de diagnose vrijwel uit.

Andere: enchondroma, fibreuze dysplasie,….. zijn vaak toevallige vondsten.